Leven in niemandsland; het leven van de Dwergstern

Op afgelegen stille stranden moeten we de Dwergstern zoeken. Ver weg van verwante soorten, ver weg van de drukte en de concurrentie. Op de verlaten vlakte, maar nooit ver van de waterkant, trotseren ze wind, water en stuifzand. Is een broedplaats ontdekt, dan volgt meestal predatie van de kuikens en het volgende jaar zoeken ze een nieuwe plek. 

Ze leven in hoofdzaak van juveniele vis van de soorten zandspiering, haring en sprot. Ze vangen hun prooi op een afstand van hooguit 2 km van de broedplaats en dat maakt ze kwetsbaar. Het zwemgedrag van de prooivissen is onvoorspelbaar, mede onder invloed van wind en stroming. Zandspiering leeft zelfs uren per dag ingegraven in de bodem. Van 25 soorten zeevogels staat de Dwergstern in de top 3 van de soorten, die het minste tijd over heeft. Van 04.00 tot 22.30 zijn ze aan het foerageren of de partner aan het aflossen. Gemiddeld moeten ze binnen 30 seconden een prooi vangen om het gezin te kunnen onderhouden. De Nederlandse populatie bedraagt 600-800 paar en driekwart hiervan nestelt in een paar kolonies op een oppervlakte van slechts enkele hectares. De kans dat hier iets mis gaat is niet denkbeeldig en maakt het broedbestand bijzonder kwetsbaar.

Samenvatting in beeld (filmpje)

Over de spreker

René Beijersbergen raakte als bewaker van de Hooge Platen in de Westerschelde eind jaren zeventig gefascineerd door de Dwergstern. Een kwetsbare, bedreigde vogel met een groot aanpassingsvermogen. Zijn belangstelling ging al snel over in een diepgaande studie waarvoor hij bijvoorbeeld 600 uren in een schuilhut doorbracht. Dat leverde boeiende informatie op over onder meer voedselkeus, habitatgebruik en broedbiologie. Hij vatte het recent samen in een stevig vogelboek