Vogelteller in de kijker: Marc Buise

Marc Buise is al heel lang broedvogelteller in Zeeuws-Vlaanderen. Zo heeft hij een reeks van 30 jaar tellingen in de Grote Putting en is hij daarnaast onder meer initiator en jarenlang teller van enkele plots op Saeftinghe. Daarnaast telt hij ook jarenlang ganzen en is hij actief als midwinterteller. 

Marc Buise
Marc Buise in het Verdronken land van Seaftinghe

Mijn naam is Marc Buise. Met mijn echtgenote Jenny woon ik in de buurt van Hulst in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. Beide zijn we in de streek geboren en getogen. Ondanks dat ik vijfendertig jaar lang de hele wereld heb rondgezworven voor mijn werk, was de eigen streek altijd een vast baken. Het is mijn onderzoeksgebied op velerlei vlak, natuurhistorisch en historisch-geografisch. Die verknochtheid met de streek blijkt ook uit het ‘vogelen’. Op een enkele uitzondering na ben ik altijd in Zeeuws-Vlaanderen actief (geweest).

Hoe is de interesse begonnen?

Al van jongs af aan kwam ik in aanraking met de natuur, waaronder vogels. Een van mijn eerste actieve herinneringen, ik zal een jaar of drie geweest zijn, is van een koppel Knobbelzwanen aan het Groot Eiland, een natuurgebied niet ver van Hulst. Ik zie ze nog voor me. In de polder waar we woonden, zongen overal Veldleeuweriken, Graspiepers, Geelgorzen en op het erf hadden we Grauwe Vliegenvangers en roodstaartjes. Dat moois zijn we allemaal kwijt. Al snel leerde ik van mijn grootvader, de grote leermeester, dat vogels nuttig waren, behalve… Zwarte Kraaien, Eksters, mussen, duiven en Spreeuwen! En er waren vogels die je op at zoals de kippen op het erf maar ook Fazanten en Patrijzen. Ze levend vangen werd een sport. Een kokmeeuwkuiken meenemen uit Saeftinghe werd me fataal. Ex-veldwachter Frans van de Zande had me door. Nog geen tien jaar later mocht ik hem maandenlang als gids in dit woest getijdengebied vervangen. Het kan verkeren! Inmiddels meer dan 60 jaar later is de levensblik stukken genuanceerder geworden. Maar de zeer ruime kijk op het begrip vogelliefhebber is gebleven.

Hoe ben je in aanraking gekomen met vogelonderzoek?

In 1970 hield ik op school een spreekbeurt over mieren en bijen. Blijkbaar maakte dat indruk want ik moest contact opnemen met een meneer George Sponselee van Vogelwacht De Steltkluut. Die was als leraar biologie teruggekomen naar de streek en had in enkele maanden tijd de Vogelwacht, die hij in 1958 had helpen oprichten, nieuw leven ingeblazen. Er was een klik en die klik is blijven bestaan tot zijn dood in 2016. Over wat we samen hebben uitgestoken en meegemaakt is een boek te schrijven! Datzelfde jaar begonnen de eerste gestructureerde vogelwaarnemingen aan het Groot Eiland. Al in 1972 telden we samen langs de Westerschelde watervogels voor Gerard Slob van het Staatsbosbeheer in Goes, voor Sjoerd Braaksma gingen we op zoek naar de laatste Kerkuilen, we hingen de eerste nestkasten op voor de Torenvalk, we deden onderzoek aan Huismussen in een boomgaard maar ook begonnen we een reddingsactie voor de laatste groene kikkers van een fabrieksterrein in Terneuzen en onderzochten we het voorkomen van de kleine oorworm in mestvaalten. Toen in 1973 het allereerste atlasproject in Nederland werd opgestart, waren we van de partij. De spaarpot ging aan diggelen en de eerste veldkijker werd aangekocht. Ik moest immers goed beslagen ten ijs komen. Uiteraard deed ik het blok met het Groot Eiland en het blok ten noorden ervan met De Putting, een oudlandgebied.

Wat voor vogelaar ben je?

Ik zie me niet direct als een vogelaar. Voor mij vormen vogels een van de vele radertjes in het geheel dat we een ecosysteem noemen. Ook de mens met zijn cultuur maakt daar deel van uit. Vandaar ook een zeer brede interesse, maar het valt niet te ontkennen dat die met vogels is begonnen en dat ik van vogels het meest kan genieten. Ik hou me bij voorkeur bezig met de vogels die in mijn naaste omgeving voorkomen. Maar daar wil ik dan ook veel van weten wat betreft gedrag, herkenning (bij voorkeur zonder kijker), waarom die vogel zich juist daar ophoudt, dus hun ‘bijdrage’ aan het geheel. Voor een zeldzame dwaalgast loop ik niet warm. En wat is er mooier dan op een voorjaarsochtend midden in Het Verdronken Land van Saeftinghe, ver van de bewoonde wereld, op je rug te liggen en te genieten van het vogelleven dat zich om je heen afspeelt? Of, wat dichterbij, de drukte van een groep mussen? Vogels kijken, maar dat geldt ook voor het kijken naar bijvoorbeeld hommels of paddenstoelen, is een vorm van genieten van het leven.

Wat voor tellingen voer je uit?

Sinds de eerste kennismaking met Sovon ben ik altijd blijven meewerken aan allerlei projecten. Zo heb ik aan alle atlasprojecten meegedaan en was er tamelijk vroeg bij om met een BMP-plot te beginnen. Dat begon 25 jaar geleden met de Grote Putting die ik van Jean Maebe, een coryfee binnen de streek, overnam en waar ik nog steeds, nu met enkele anderen, tellingen uitvoer. Begin jaren tachtig begon ik met het verzamelen van gegevens en het volgen van de uilen en roofvogels in de streek. Dat is nadien opgepikt door anderen en er is nu een roofvogelwerkgroep. Tien jaar lang mocht ik voor Johan de Jong de kar trekken van de Kerkuilwerkgroep Zeeland, een van de weinige keren dat ik ook noordelijk van de Westerschelde actief was. Ook heb ik samen met anderen een aantal weidevogelinventarisaties in geheel Zeeuws-Vlaanderen opgezet. In 2007 begon ik met het opstarten van het BMP-onderzoek in Saeftinghe en sedert enkele jaren ben ik samen met mijn eega in een klein bos in de buurt van onze woning actief. Samen doen we ook akkerrandtellingen bij enkele landbouwers. Na meer dan veertig jaar heb ik haar eindelijk kunnen ‘bekeren’ en vormen we een goed vogelteam. Jarenlang heb ik meegewerkt aan waterwildtellingen, doe ik nog steeds mee aan broedvogelinventarisaties en de hoog- en laagwatertellingen in Saeftinghe. Sedert een aantal jaren houden we ons bezig met slaapplaatstellingen aan aalscholvers. Ik prijs me gelukkig dat de fysiek dit ons nog steeds toelaat.

Wat maakt het in kaart brengen van vogels belangrijk?

Meten is weten. Zonder gegevens kun je van alles beweren. Dat maakt het uitvoeren van tellingen, en bij voorkeur gestructureerde tellingen, zo belangrijk. Het levert ook heel veel informatie op, meer dan alleen maar aantallen en de verspreiding. Overigens moeten dergelijke gegevens worden gekoppeld aan andere gegevens om zinvol te kunnen gebruiken, bijvoorbeeld aan het landschap, het weer, het klimaat, menselijke aanwezigheid en wat dies meer zij. Maar die gegevens moeten ook worden verwerkt, geïnterpreteerd en vooral naar buiten worden gebracht. Vandaar dat ik al vroeg begonnen ben met publiceren zoals in 1975 samen met George Sponselee een eerste avifauna van Oost-Zeeuws-Vlaanderen, in 1987 opgevolgd door een over heel Zeeuws-Vlaanderen maar nu samen met Franklin Tombeur. Inmiddels zijn we een paar honderd publicaties verder: rapporten over weidevogels, roofvogels en uilen, zoogdieren, BMP in Saeftinghe maar ook boeken over Saeftinghe en talloze artikelen. Elk radertje in het in kaart brengen van vogels (maar die niet alleen) is belangrijk. Het draagt bij aan het ‘begrijpen’ en daardoor het behoud van een goede leefomgeving.

Op welke plekken kom je graag en waarom?

Dat is vooral het Verdronken Land van Saeftinghe. Vanaf mijn twaalfde zwerf ik er rond en ik heb het gebied zien evolueren tot wat het nu is. Het imposante landschap, de weidse vergezichten en de uitdagingen van het getij zijn allemaal factoren die hieraan bijdragen. Je ondergaat hier het landschap. De enorme kokmeeuwenkolonies met meer dan 20.000 nesten hebben een onuitwisbare indruk gemaakt in mijn jongere jaren, evenals dat ene kuiken dat ‘per ongeluk’ in mijn broekzak verzeilde. De broedvogelkartering daar geeft een enorme voldoening want je ziet de vogelbevolking meegroeien met het veranderende landschap. En het is toch wel leuk in ‘Neerlands’ grootste ‘graszangerreservaat’ rond te mogen struinen. Maar ook andere tellingen leveren altijd weer leuke en onverwachte vogels op, qua soorten en qua aantallen.

Wat is de meest opvallende waarneming tijdens jouw werk als vogelteller?

Echt één speciale waarneming springt er niet uit, of het moet dan die van die twee verontruste knobbelzwanen zijn 65 jaar geleden. Die herinnering is nog steeds levendig. Maar ook die ochtend met meer dan 15.000 pijlstaarten in Saeftinghe zal ik niet snel vergeten, of een ontmoeting met een toeterende roerdomp op een van de bruggen aldaar, een avond met minstens twaalf zingende blauwborsten binnen oorbereik, evenmin de vele honderden watersnippen en tientallen bokjes die ons bij zo’n mysterieuze avondzon in het Kapersgat, een klein zompig kreekje 50 jaar geleden, om de oren vlogen. En, onlangs nog tijdens een akkerrandtelling, keken we een kerkuil in de ogen op nog geen vijf meter afstand, beschutting zoekend ‘tegen de dag’ tegen een balk onder een afdakje in een schapenweitje. Dat zijn kleine hoogtepunten in je leven.