Eigenzinnige mezen

In de afgelopen dertig jaar kregen veel Nederlandse bossen een ander aanzien. Door ander beheer en veroudering nam het aandeel gevarieerd oud loofbos toe ten koste van jong bos en naaldhout. Los daarvan kwam er meer bos in Laag-Nederland. Op grond van deze ontwikkeling zijn toe- en afnames bij verschillende mezensoorten  te verwachten. De werkelijkheid blijkt echter weerbarstig.

Dit blijkt uit een analyse van ruim dertig jaar vogeltellingen in zowel de winter (punt-transect-tellingenproject; PTT) als het broedseizoen (broedvogel monitoring project; BMP) door vrijwilligers van Sovon. Het gaat om honderden vogelaars die jaar in-jaar uit ‘hun’  gebied onderzoeken.

Bosveroudering
Enkele mezen hebben een duidelijke voorkeur voor oud loofbos, met de Glanskop als meest prominente vertegenwoordiger. De verwachting dat hij garen heeft gesponnen bij de bosveroudering komt niet uit. De stand blijft gelijk en van een wezenlijke areaaluitbreiding is geen sprake. Bossen in Noord-Brabant en Drenthe mogen inmiddels geschikt lijken, de Glanskop ontbreekt er nog steeds.

Voorspelde afnames
Op grond van het verminderde aandeel jong bos werd  een afname van Matkoppen verwacht. Een soort die zijn hoogste dichtheden immers  in jonge bosstadia bereikt. Die verwachting komt uit, de Matkop is in het hele land op zijn retour. Omdat het aandeel naaldbos wat is afgenomen, werd ook een lichte afname verwacht bij aan dit type bos gebonden mezen. De meest karakteristieke naaldbossoort, de Kuifmees, nam echter veel minder in aantal af dan de Zwarte Mees met zijn bredere habitatkeus.

Overwinteraars                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                         Opmerkelijk is de trend bij Pimpelmees en Koolmees. Conform de verwachting zijn ze ‘s winters toegenomen in Laag-Nederland, waar meer bos (broedgelegenheid) gekomen is. In Hoog-Nederland, daarentegen, namen de winteraantallen af maar niet die in de broedtijd. Het suggereert dat er tegenwoordig minder overwinteraars van elders komen. Een fenomeen dat bijvoorbeeld bij enkele watervogelsoorten bekend is en daar gekoppeld wordt aan gemiddeld zachtere winters, waardoor vogels noordelijker blijven overwinteren. Of dat voor de mezen ook geldt, is natuurlijk de vraag.

Intrigerende vragen
Dertig jaar tellen roept onverwachte conclusies op en verdient nader onderzoek naar de oorzaken. Dat vogelaantallen niet zonder meer voorspelbaar zijn uit landschappelijke veranderingen, maakt het voor de tellers des te boeiender om de ontwikkelingen te blijven volgen. Het volledige verslag is hier te lezen.