Vogels tellen op de Braamberg. Wie neemt het over?

'Vroeger, zei de oude boer, vroeger had je nog echte hanen.
Tegenwoordig gapen ze alleen maar meer!'

Middelste Bonte Specht
Middelste Bonte Specht | Foto: Rick de Ruiter

Het BMP, de Braamberg: één van de langstlopende telreeksen voor dit project. Maar voor mezelf (Geert Euverman) komt het nou toch een keer tot een eind. Ik krijg zelf steeds meer van die oude boer boven aan dit verhaal. Dat gaat heel geleidelijk, maar je merkt het met een schok als je een keer terzijde wordt gestaan door iemand die waarschijnlijk beter heeft opgepast. Had ik maar eerder oordoppen op gedaan in mijn werk vóór Staatsbosbeheer. Was ik maar niet zo vlak voor die box, formaat keukendeur, gaan staan bij dat concert van Rowwen Hèze. Goudhaantjes, daarna Appelvink en nu zelfs de Boomkruipers: ze ontgaan me. Ik ben een paar keer geholpen bij het tellen de laatste jaren, maar ik zou zo graag zien dat dit project een duurzame opvolging krijgt. Vandaar dit hele verhaal. Ik kan me niet voorstellen dat zo’n mooi gebied geen opvolger krijgt. Het hoeft ook niet meteen voor veertig jaar. En ik wil zelf zo lang het kan wel meehelpen de spechten en de duiven bij te houden…

Wie meldt zich bij Sovon?

Als jongetje was ik ook altijd in wat we: ‘de natuur’ noemen. Dat was bij mij nog vlakbij huis. Rondom graslandjes, sloten, en het veen voor de ruilverkaveling nog op honderd meter.

Wat prijs ik me nog steeds gelukkig, dat ik in 1982 bij Staatsbosbeheer aan het werk mocht. En dan ook nog in datzelfde Engbertsdijksveen waar ik als jongen dagenlang had rondgestruind. Ik leerde daar Johan Bekhuis kennen, één van de pioniers van het toen nog maar net bestaande Sovon. Hij maakte me wegwijs in de vogelgeluiden, een verworvenheid waar ik onnoemelijk veel aan heb gehad. Nog steeds trouwens, al beginnen mijn oren helaas meer alleen maar als ornament te fungeren.

Al na anderhalf jaar verkaste ik naar het Springendal. Johan, als een soort missionaris voor gestandaardiseerde vogeltellingen, kwam me daar helpen zoeken naar een mooi terrein voor het BMP. Het broedvogelmonitoringproject van Sovon. Geen wonder overigens dat meestal de afkorting wordt gebruikt. We kwamen uit op de Braamberg: een deel van het beheergebied van Staatsbosbeheer dat een eindje van het eigenlijke Springendal afligt. Een bosgebied bij Vasse, op een uitloper van de stuwwal hier. De ijstijd heeft hier gezorgd voor een heel gevarieerde bodem, met grint, leem en klei. Van het laatste komt zelfs pleksgewijs nog oude zeeklei aan het oppervlak. Het spreekt vanzelf, dat het reliëf en die afwisseling in substraat ook voor veel variatie in de vegetatie zorgt. Daarbij doet de waterhuishouding ook nog een duit in het zakje, met op een paar plekken een bronnetje.

Die bodem zorgde er ook voor, dat we dachten hier in een deels mooi oud bos te wezen. Niets is minder waar bleek later, die dikke beuken waren gewoon heel hard gegroeid. Een zwart-witfoto uit een boek van de jaren twintig van de vorige eeuw van deze plek had als onderschrift: Ruige heide met Jeneverbessen bij Vasse. En inderdaad: vanaf een hoogte waar nu opgaand bos groeit, had je een eeuw geleden nog een weids uitzicht over een heidelandschap met jeneverbessen en brem, en maar een paar plukjes bos. De kerk van Vasse kon je van hieruit zien. Van die jeneverbessen was nog maar een klein plukje over. In de geest van die tijd werd de heide al ras omgevormd tot bos. Er werd volop geëxperimenteerd, met de aanplant van verschillende soorten. Naast eik en beuk waren er delen met naaldhout, als den en lariks. Naast bos was er verder er een stukje akker, een paar begraasde weitjes en als natuurparel een beekdalletje, door Staatsbosbeheer jaarlijks gemaaid. Afwisseling genoeg dus. Een deel van het terrein was daarvoor al afgegraven voor kleiwinning voor een steenbakkerij. Van de stenen uit deze groeve is ondermeer de kerk van Vasse gebouwd. De groeve zelf is nu helemaal begroeid, met alleen in natte jaren nog wat water. Een bijzondere plek is ook het restant van het zomerhuis van de fabrikantenfamilie Jannink, die de Braamberg en omgeving had aangekocht. Het huis is na de oorlog in vlammen opgegaan, maar de fundamenten zijn er nog. Compleet met kelder, die nu is ingericht voor vleermuizen.

En daar tel ik nu dus al bijna veertig jaar de broedvogels. Nog wel op andere plaatsen, maar de Braamberg ligt me het meest aan het hart, het gebied is me zeer lief geworden. Soms kon ik het combineren met mijn werk, maar ook in de jaren dat ik een ‘functie elders’ had ben ik er mee doorgegaan. Elk voorjaar 1 maart, je kijkt er elke keer weer naar uit.

In die jaren is er wel wat veranderd, en wat is het mooi om dat aan de vogelbevolking te kunnen aflezen. Door het weer bijvoorbeeld: na de winter van ’94-’95 kregen Winterkoningen een klap waar ze een paar jaar voor nodig hadden om terug te komen. Er waren de jaren eind jaren tachtig met vraat door Eikenbladrollers, waardoor de eiken in het voorjaar kaal bleven. Dat leverde een plotselinge opleving van de struiklaag eronder op, waardoor je ineens veel Tuinfluiters aantrof. Verrassingen: in 2003 was het ook al eens zo droog, dat de bomen hun blad al vroeg lieten vallen. Viel je oog –in augustus!- plotseling op een nest met een bijna volwassen Wespendief! Het hele telseizoen waren de ouders onder de radar gebleven. Of een gewone, maar hier niet verwachte soort: een nest van de Wilde eend, hoog op een bult, tussen de jeneverbessen.

Veel veranderde ook doordat het bos er anders ging uitzien. In de eerste jaren werd er maar weinig in geoogst, toen heerste nog de gedachte dat de natuur zijn gang mocht gaan. Later werd vooral het aandeel naaldhout steeds kleiner. En dat heeft natuurlijk gevolgen voor de soorten die zich daarin thuisvoelen. Maar ook een typische soort van open bos als de Fluiter, in de beginjaren tot acht territoria, is al jaren verdwenen. Maar er komt ook wel bij. Vanaf het begin waren hier al drie soorten specht: Grote- en Kleine bonte, en de Zwarte. In 2005 kwam daar de Groene bij, en vanaf 2010 meldde zich ook hier de Middelste bonte, meteen met drie territoria. Vooral die laatste heeft veel aandacht gekregen, Twente bleek een hoofdrol te spelen bij de plotselinge revival als broedvogel. Als reden wordt dan de toegenomen hoeveelheid kwijnende eiken genoemd. Dat geeft toch een andere kijk op hun succes..

Wat is er nu mooier, dan dat je je eigen telgebied nog mag opknappen? Het beekdalletje, dat steeds meer overgroeid raakte, werd opengemaakt, het bronwater mocht weer een eigen weg zoeken. Er groeien nu onder andere weer orchideeën. En de al genoemde jeneverbessen kregen helemaal de ruimte, de bosbodem werd afgeschraapt. Ze staan nu in een fraai heischraal grasland. Kortom: een schitterend gebied, met vogels uit verschillende soortgroepen. Wie zou daar nou niet voor vallen?

(Aan de Braamberg grenst een deel voormalige landbouwgrond, welke al jaren door Staatsbosbeheer wordt beheerd. Het begon op te vallen dat het er daar steeds mooier begon uit te zien: een kruidenrijk hooiland. Aangezien daar in ieder geval Kieviten het steeds meer naar hun zin kregen, wordt dit deel nu vanaf 2010 als Oosterveldweg meegeteld. In het begin hadden hier tot zeven Kieviten een territorium, en ze brachten hier ook kuikens groot. Jammer genoeg is dat voor deze soort ook hier weer voorbij, met hooguit nog één territorium. Daar staat dan wel weer een heel bijzondere waarneming tegenover: in 2018 liet hier een Orpheusspotvogel zich een tijdje horen in een brede houtwal.)